Hoeken afsnijden en doorsteken 2

Bij doorsteken of hoeken afsnijden is de invloed van de doorloopbaarheid van het terrein enorm belangrijk. De groentinten die de doorloopbaarheid aangeven, zijn bedoeld om de factor geluk zo veel mogelijk te beperken. Je kiest dus bewust om door te steken of om rond te lopen. Maar, het blijft de kaarttekenaar die de kleuren bepaalt (en de IOF kaartencommissie heeft hiervoor hulpmiddelen: zie lazarus.elte.hu/mc/ik/ohp48.htm) en dit is vaak subjectief. Ook in de winter en de zomer is de doorloopbaarheid vaak verschillend. Je zal dus de loophinder telkens opnieuw moeten inschatten.

grafiek doorloopbaarheid In het officieel IOF-document betreffende de kaarten (zie ) is deze grafiek hernomen met betrekking tot de doorloopbaarheid van het bos. Deze grafiek geeft de afstand aan die je kan lopen in eenzelfde tijdspanne met verschillende doorloopbaarheid van het bos.

Een voorbeeld: Op 5 minuten kan je 1000 meter lopen in een open bos (100% doorloopbaarheid) terwijl je slechts 600 meter zal kunnen lopen in midden groen (met 60% doorloopbaarheid). Hoe kan je deze informatie nu in de praktijk gebruiken? Om te beginnen eerst een andere grafiek. Het zijn dezelfde gegevens maar op een andere manier weergegeven. Wat gebeurt er met de loopsnelheid als de hinder toeneemt?

grafiek loopsnelheid Je ziet dat je loopsnelheid niet lineair afneemt met de loophinder maar vanaf 50% loophinder zeer snel (exponentieel) daalt. Het is dus belangrijk de hinder goed in te schatten. In het midden groen kan de loopsnelheid variëren van een loper (die aan 5 Min/km loopt op een pad) van 8'20"/km (aan 40% loophinder) tot 25'/km (aan 80% loophinder). Hoe ga je dit enorme verschil nu inschatten? Wat kan je verder uit deze grafiek afleiden?

  • de loopsnelheid halveert als de loophinder 50% is, m.a.w. je zal over dezelfde afstand eens zo lang doen in vergelijking met het lopen over een pad.
  • als de loophinder 80% bedraagt heb je al 5 keer zoveel tijd nodig. Hier ga je enkel door als je niet anders kan.

grafiek loophinder Op dit punt is het aangeraden een grote vereenvoudiging door te voeren. Op de grafiek zijn twee rode lijnen getrokken, een op 25% loophinder en een andere op 50% loophinder. Deze twee lijnen vormen de basis voor de verdere redenering om na te gaan of doorsteken of hoeken afsnijden zinvol is of niet. Een verdere vereenvoudiging is dat er een loophinder aangenomen wordt van ongeveer 25% in het licht groen en van ongeveer 50% in het midden groen.

Hoeken afsnijden en doorsteken 2

Wanneer is doorsteken of hoeken afsnijden zinvol? Eerst enkele typische situaties:

doorsteken 1 doorsteken 2

De rode stippellijn geeft steeds de kortste weg weer. De linkse tekeningen zijn voorbeelden van doorsteken, de rechtse tekeningen van percelen doorkruisen. Wat kan je hieruit leren?

  • De linkse tekeningen geven weer (in meter) hoe ver je mag rondlopen om op dezelfde tijd aan de andere kant van het perceel te geraken. Je ziet duidelijk dat dit bijna niets is, zelfs bij een loophinder 25%. Als de loophinder begint op te lopen heb je er al snel voordeel bij om rond te lopen. Bij een loophinder van 50% zie je dat dit al het dubbele van de afstand is.
  • De rechtse tekeningen tonen je aan hoeveel tijd je nodig hebt om een perceel te doorkruisen (dit zijn theoretische tijden die geen rekening houden met de aanbevolen techniek van afwijken (zie ). Met een loophinder van slechts 25% ben je nog net iets sneller met het doorkruisen van een perceel. Als de loophinder nog toeneemt heb je er geen baat meer bij om percelen te doorkruisen.

Wat kan je dus besluiten:

  • Doorsteken is bijna altijd lonend in wit en lichtgroen bos. In alle andere gevallen mag je ver rondlopen om nog even snel (of sneller) te zijn.
  • Doorkruisen is lonend als je even snel kan lopen in het bos als op de paden. Zelfs met een kleine loophinder (lichtgroen) doe je nagenoeg geen voordeel meer. In alle andere gevallen doe je winst door rond te lopen.

tekening kabouter De loophinder in onze streken wordt vaak bepaald door de grondbegroeiing, met name bramen. Hoe groot is deze loophinder? De arcering wordt in theorie gelijk geplaatst met lichtgroen (= wijde arcering) of middengroen (= dichte arcering). Je moet deze hinder goed trachten in te schatten. Door een dichte arcering kan je meestal NIET door (het zou bijna donkergroen moeten zijn). Met de wijde arcering heb je meestal ook meer dan 25% loophinder. In geval van bramen is rondlopen nog meer aangewezen. Tenzij het niet anders kan blijf je beter uit de bramen. Luister maar naar de wijze raad van de kabouter.

Hoeken afsnijden en doorsteken 2

Komen we nog even terug op de doorloopbaarheid van de bossen. Het wit of de groene tinten worden bepaald door de aard van het bos: hoe ver staan de bomen uit elkaar, hebben de bomen veel laaghangende takken, enz. Voor het bepalen van de kleur wordt GEEN rekening gehouden met andere elementen die je loopsnelheid kunnen beperken zoals bv. steenachtige ondergrond (typisch in de Ardennen) of percelen met veel grachten (veel voorkomend in Vlaanderen). Het kan dus goed zijn dat je loopsnelheid halveert terwijl je volgens de kaart in een prachtig "wit" bos bent. Deze omstandigheden moet je tijdens de wedstrijd zelf inschatten. Hoe pijnlijk het ook lijkt om een stuk om te lopen via paden, terwijl het bos zo open is, toch ben je vaak sneller (en minder vermoeid) als je kiest voor de omweg.

schema geeltinten

Hoe zit het nu met de geeltinten? Iedereen heeft het zeker al eens aan de lijve ondervonden op het schietterrein van Helchteren. Als je door de heide of het hoge gras moet, gaat het lopen aanzienlijk moeilijker. De kleuren worden gegeven volgens het soort terrein (weiland, akkerland, heide, ...) zonder iets te zeggen over de invloed op de loopsnelheid! Enkel groene arceringen duiden op grondbegroeiing en loophinder. Iedereen moet dit voor zichzelf uitmaken maar je kan stellen dat je voor heide, hoog duingras, enz. rekening moet houden met 50% loophinder. Onderstaande beelden zijn zeker herkenbare situaties.

foto heide foto buntgras