Baanlegging voor O-lopen is een logisch vervolg op het technisch gedeelte. Het komt misschien
op het laatste van het boek maar is o zo belangrijk. Baanlegging is het startpunt!
De frustratie is vaak groot wanneer je merkt dat de mogelijkheden tot het leggen van uitdagende omlopen niet benut worden, vooral als de kaart die mogelijkheden biedt. In de plaats daarvan wordt de loper van merkpunt naar merkpunt “geleid” (want hij of zij zou toch maar eens verloren kunnen lopen …). Het doel van dit hoofdstuk is de kenmerken van goede baanlegging op te sommen met tal van voorbeelden.
Het is niet voor iedereen weggelegd om banen te leggen. Je moet de technieken kennen die een goede oriënteerder kan gebruiken om te weten hoe je het hem moeilijk kan maken. Je mag niet verwachten van een beginnend oriënteerder dat hij banen gaat leggen voor een ervaren oriënteerder. Hij zal terugvallen op zijn kennis en de omlopen leggen in functie van zijn mogelijkheden, voornamelijk langs paden. Maak dus niet de fout een onervaren loper de banen te laten leggen voor een wedstrijd zonder hem daarbij te helpen en te begeleiden.
Goede banen leggen vraagt tijd en eist het nodige denkwerk. Het vaak herbeginnen van stukken van een omloop en het sluiten van compromissen hoort er ook bij. Banen worden ook best nagekeken door een andere loper die de mogelijk zwakkere delen eruit kan halen. Na het voorbereidend werk komt er dan nog het nakijken van de banen op het terrein bij, het plaatsen van “prébalises” en eventueel het aanpassen van de kaart als er veranderingen zijn. Kortom, er komt heel wat bij kijken. Naarmate de wedstrijd nadert, voel je de spanning stijgen. De laatste momenten kunnen zenuwslopend zijn.
De voldoening komt er de dag van de wedstrijd, als de lopers tevreden zijn (of ontevreden omdat
ze een fout hebben gemaakt), als de discussies over de beste volgweg hoog oplaaien, als de tijden ver uit
elkaar liggen. Moe maar voldaan kan je die avond dan genieten van een goede nachtrust. Vergeet natuurlijk
niet eerst de posten op te halen.

Oriëntatielopen is een unieke sport en de verschillende aspecten, eigen aan de sport, zouden maximaal aan bod
moeten komen bij het uitstippelen van omlopen: accuraat kaartlezen, afwegen van wegkeuzes, gebruik van het kompas,
concentratie onder stress,
snel beslissingen nemen, lopen in een natuurlijke omgeving, enz. Je kan ervan uitgaan dat het loopelement
automatisch getest zal worden. De taak van de baanlegger bestaat erin de plaatsing van elke post te overwegen
zodat de technische- en kaartleesvaardigheden van de deelnemers getest worden.
Voor je kan beginnen met
baanleggen moet je natuurlijk zelf de technieken, die een oriënteerder kan toepassen, kennen
en je moet ook weten welke de moeilijkheden zijn op vlak van wegkeuze en het vinden van de post.
Is er een duidelijke stoplijn? Een post vóór de stoplijn is altijd moeilijker dan
een post achter de stoplijn. Ook een stoplijn op minder dan 100 meter achter de post maakt de post eenvoudiger.
Wil je de post in een gebied van fijnoriëntering plaatsen, dan is ook de richting
vanwaar de lopers komen van belang. Dezelfde post kan gemakkelijk zijn uit de ene richting maar moeilijk uit
de andere.
Tracht parallelfouten uit te lokken door posten te plaatsen in zones met veel gelijkaardige kenmerken. De richting
van waaruit men komt speelt hier natuurlijk ook een rol.
Volgwegen langs lijnmerkpunten zijn gemakkelijker dan volgwegen langs opvangmerkpunten (ruw oriënteren).
Het streefdoel moet zijn dat de snelste weg tussen de posten deze is die het meeste kaartlezen en technische
vaardigheden vraagt. De loper die in dit voorbeeld naar het pad zou lopen zou trager moeten zijn dan diegene die de andere
mogelijke volgwegen kiest.
Een kort been heeft meestal slechts één wegkeuze. Het zou dan voldoende moeilijk moeten zijn om de betere kaartlezers
te bevoordelen.
Vermijd korte benen in zones met weinig merkpunten. Er is dan géén wegkeuzeprobleem meer. Een lang been doorheen deze
zone kan een oplossing bieden.
Vermijd lange benen in het gedetailleerdste stuk van de kaart waar de technische vaardigheden van de deelnemers op
de proef kunnen gesteld worden. Dwing de lopers tot fijn oriënteren.
Benen op hellingen worden het best met de helling mee (op de hoogte blijven) of schuin gelegd (linker kaartje). Een stuk recht de berg
op is eerder een fysieke test. Een stuk recht de berg af kan het element geluk doen spelen, zeker in een weinig
gedetailleerd gebied. Niemand kan zijn exact hoogteverlies inschatten (rechterkaartje).
Scherpe hoeken vergroten de kans
op de vorming van ruggen. Extra verbindingsposten kunnen dit probleem oplossen.
Ook de aard van het terrein speelt mee in het creëren van deze ruggen, hoofdzakelijk door de aanwezigheid van
hindernissen (rivieren, ondoordringbaar bos, heuvels, enz.). Hier is de hoek tussen de
posten theoretisch in orde. De kans is echter groot dat de lopers de vallei in zullen lopen naar de post maar
ook dezelfde weg zullen kiezen uit de vallei op weg naar de volgende post. Op die manier helpen ze weer
de andere lopers.
Hou ook rekening met de tactische wegkeuzemogelijkheden. Een loper kan bewust een andere volgweg kiezen om
lopers tegen
te komen die van een post komen, op weg naar de volgende, waardoor de post eenvoudiger wordt.
Let echter goed op dat je de loper niet in verleiding brengt om toch door een verboden gebied te lopen. Dit is zeker
het geval voor een onduidelijk afgebakend gebied bv. een paars gearceerd veld (en dus verboden er over te lopen). De
kans dat er toch een loper over het veld loopt, is reëel als hij er winst mee kan halen. Je doet er dan ook best aan
te zorgen dat geen enkele loper voordeel zou kunnen halen uit de situatie en dit door een goede plaatsing van de posten
in de buurt van de verplichte doorgang.
Je kan het probleem ook veel eenvoudiger oplossen als de doorgang goed zichtbaar is: plaats er gewoon een post.
Omdat bepaalde merkpunten zoals putten, stenen, enz.
zelden een groot opvangmerkpunt hebben, kan het probleem opgelost worden door ervoor te zorgen dat de
post vanuit alle richtingen zichtbaar is vanop 10% van de lengte van het kompasstuk bv. vanop 30 meter na 300 meter
kompaslopen.
Opmerking: het is géén enkel probleem een put (of een ander merkpunt) te gebruiken als er andere merkpunten in
de buurt zijn die de loper toelaten de post te vinden mits ze een geschikte techniek toepassen.
Het startpunt op de kaart (de driehoek) moet altijd een duidelijk merkpunt zijn dat goed herkenbaar is op de kaart.
De start moet op het terrein altijd aangeduid worden met een vlaggetje. De zone van de start moet zo gekozen
zijn dat de deelnemers zich kunnen opwarmen maar dat ze
de wegkeuzes die gemaakt worden door de startende lopers niet kunnen zien. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van
een voorstart waar de deelnemer zijn kaart krijgt (en zijn tijd begint te lopen). De volgweg van de voorstart tot
aan de startdriehoek dient gemarkeerd te zijn.
Als baanlegger kan je dit probleem voorkomen
door de start en de richting naar de eerste post zo te leggen dat het vanzelfsprekend is dat de deelnemers
langs de startbalise passeren.
Laat voor verschillende omlopen de posten steeds
vanuit dezelfde richting aanvallen. Een loper heeft misschien een moeilijke post, ver van een aanvalspunt. Maar,
een andere loper van een andere reeks heeft dezelfde post, komende uit een andere richting waar hij wel een goed
aanvalspunt heeft. Weer bestaat de kans dat deze laatste loper de eerste loper de post zal tonen.
Laat de omlopen in dezelfde richting draaien. Omlopen die bepaalde posten in de tegenovergestelde richting aandoen laten toe dat de lopers van deze verschillende
omlopen elkaar ongewild kunnen helpen. De loper die het geluk heeft iemand aan de post of net van de post te zien
weglopen kan hierbij tijd winnen. Tussen de twee posten kan een loper zich eventueel
corrigeren doordat hij een andere loper in de omgekeerde richting ziet lopen.
De omgeving van de posten
moet zeer goed getekend zijn op de kaart en de afstand moet vanuit alle richtingen kloppen. Een
post plaatsen, zoals in dit voorbeeld, op de hoek van een beek, in een wit bos dat gekapt is, mag niet.
De locatie van de controlepost en de plaatsing van de vlaggetje moeten zo gekozen zijn dat wanneer iemand
zijn EMIT inlegt, hij hierdoor geen merkelijk voordeel oplevert voor iemand anders.