Ruw en fijn oriënteren is een omschrijving van twee veel gebruikte technieken. Ruw oriënteren kan je meestal toepassen in het begin van een stuk. Het is dan voldoende om ongeveer te weten waar je bent en de details rondom je zijn van weinig belang. Zoals de naam het zegt vangen "opvangmerkpunten" je op zodat je weer exact weet waar je bent. Fijn oriënteren heb je meestal nodig in de omgeving van de post waar elk detail je kan helpen om de post te vinden. Het hoofdidee van deze techniek is snel een groot stuk af te leggen. Wanneer je dichter bij de post komt is het tijd om te vertragen en over te schakelen op een aangepaste techniek. Je kan dit vergelijken met golfen. De eerste slag(en) wordt met een zware "club" genomen om de bal zo ver mogelijk in de richting van de "green" te krijgen. Dan schakelt de golfer over op een "putter" en probeert hij de bal voorzichtig in de "hole" te krijgen.
In onze terreinen is ruw oriënteren vaak het meest voor de hand liggende. Met het volgen van lijnmerkpunten kan je
vaak al heel veel wegkeuzeproblemen oplossen. Bijkomend staan de posten dan ook nog op (of vlak bij) een
lijnmerkpunt waardoor wij niet genoodzaakt zijn om van techniek te veranderen.
Toch zal je ook regelmatig dwars door het terrein moeten (kunnen) lopen. Het
heeft dan géén zin om voortdurend exact te weten waar je bent. Je volgweg kan je wel uitstippelen langs
“opvangmerkpunten”. Dit zijn merkpunten die je MOET zien om met zekerheid je positie te kennen en je weg verder te
zetten. In plaats van altijd exact je locatie te kennen, zal je nu dus enkel op zorgvuldig uitgekozen plaatsen
exact weten waar je bent. Dat is de essentie van ruw oriënteren. Als je voortdurend elk merkpunt terug wil vinden
op de kaart zal dit (kostbare) tijd vragen op een moment dat je exacte positie van weinig belang is.
Ruw oriënteren wil NIET zeggen dat je onzorgvuldig te werk gaat. Integendeel! Het is juist een techniek die je toelaat snel en vrij nauwkeurig grote delen van je volgweg af te leggen. De gekozen opvangmerkpunten laten je toe je koers te corrigeren als dit nodig zou zijn. Je wordt dus “opgevangen” en je kan je weg verder zetten vanaf een zeker merkpunt. Hoe meer vertrouwen je hebt in je bekwaamheid om merkpunten te vinden op de kaart en op het terrein, hoe sneller je kan beslissen welk opvangmerkpunt je zal nemen en hoe sneller je kan lopen zonder schrik te hebben om een opvangmerkpunt te missen. In bovenstaand voorbeeld moet je over het eerste brede pad, dan door het ruw open terrein (langs de heuvel) naar het volgende breder pad en ten slotte naar de bocht in het pad. Daar schakel je dan over op fijn oriënteren.

Op moeilijke stukken, waar op het eerste zicht enkel een juiste richting nemen en passen tellen een mogelijkheid is,
biedt fijn oriënteren je vaak de oplossing. Fijn oriënteren is het zien en het lopen van klein merkpunt
naar merkpunt. Deze techniek is absoluut noodzakelijk in een gedetailleerd reliëf maar is ook bruikbaar in
eenvoudigere terreinen, bijvoorbeeld om de vaak voorkomende “put” te vinden wanneer die dicht bij een aantal andere
merkpunten ligt.
Hiernaast nog een ander voorbeeld om de waarde van ruw oriënteren te benadrukken. Dit stuk oogt zeer moeilijk in het
begin door het fijne reliëf maar eigenlijk is dit een waardeloos stuk. Je moet gewoon zo snel mogelijk te lopen tot op
het brede pad en dan tot aan de beek. Het topje helpt je je positie op het pad te bepalen.
Het vinden van de goede opvangmerkpunten is de kunst. Wat als er geen paden meer zijn om je te helpen? Wel, dan
moet je op zoek naar duidelijke en opvallende merkpunten. Elk type van terrein heeft zo wel
zijn "eigenaardigheden".