Passen tellen is een techniek die in bepaalde
omstandigheden de mogelijkheid om een fout te maken, verkleint. Deze techniek is echter een hulpmiddel en mag géén
basistechniek worden. Kaartlezen blijft het belangrijkste.
Voor het schatten van de gelopen afstand tel je best het aantal keren dat je linkervoet (of rechtervoet) de grond
raakt. Dit worden “dubbele passen” genoemd. Het aantal dubbele passen over een bepaalde afstand is voor iedereen
verschillend en moet jij voor jezelf bepalen. De meeste lopers hebben rond de 40 dubbele passen nodig om 100 meter
af te leggen op een vlakke weg.
Sommige lopers gebruiken een “persoonlijke passenschaal” die ze op een papiertje maken en dan op hun kompaslatje
plakken. Dan moeten ze niet "lopen rekenen" tijdens de wedstrijd. Hiernaast een uitgewerkt voorbeeld voor een schaal
op 1/10.000 (tekening 1). Een eerste mogelijkheid is om deze schaal per 100 meter te vertalen in passen (tekening 2).
De moeilijkheid met deze schaal is dat je een schatting moet maken voor tussenliggende afstanden. Daarom gaat de
voorkeur uit naar een schaal met een eenheidsmaat van 10 dubbele passen (tekening 3).
De passenschaal is gemakkelijk te
gebruiken en het is ook mogelijk om voor tussenliggende afstanden een goede schatting te maken van het aantal
dubbele passen. Het is iets moeilijker om deze schaallatjes te maken. Daarom kan je op het einde van deze fiche
de setjes vinden voor 30 tot 50 dubbele passen en dat voor verschillende schalen.
Als je een merkpunt bereikt waarvan je zeker bent, begin je best opnieuw vanaf 0 te tellen. Meet opnieuw het aantal passen tot
aan de post of tot aan het volgende merkpunt.
Het tellen van passen is natuurlijk sterk afhankelijk van de aard van het terrein. Waar je goed kan lopen heb je
minder dubbele passen nodig dan in een moeilijk beloopbaar terrein. Je kan voor jezelf 100 meter afmeten door in
een goed doorloopbaar bos het aantal dubbele passen te tellen. Dit is de meest voorkomende situatie.
Doordat je aantal passen varieert naarmate de ondergrond anders is (heide, hoog gras, bramen, enz.),
is het onmogelijk om voor alle terreintypes
je aantal dubbele passen gaan te bepalen. In sommige gevallen kan je deze moeilijkheid omzeilen door je te lopen
stuk in 2 of 3 gelijke delen te verdelen (als er merkpunten zijn natuurlijk). In dit voorbeeld kan je je passen
tellen van het topje tot de elektriciteitslijn. Je weet dan dat je ongeveer 1,5 keer het aantal passen moet doen
tot aan de steen. Van de steen kan je weer je passen tellen tot aan het pad, dan is het ongeveer hetzelfde aantal
passen tot aan de vlakke kuil.
Passen tellen vraagt tijd om aan te leren. Maar, éénmaal je het onder de knie hebt, is het een
waardevol hulpmiddel, zeker in weinig (of juist heel) gedetailleerde terreinen of op korte, moeilijke stukken naar de post.
Je moet je passen blijven tellen terwijl je bezig bent met tal van andere dingen die bij het oriënteren nodig zijn
en dat is niet altijd eenvoudig.