Naast de keuze van de gepaste techniek om een post te vinden dient ook de loopsnelheid aangepast te worden op bepaalde stukken, zeker in de nabijheid van de post. Een gangbare techniek is de verkeerslichtenmethode (groen, oranje, rood). Deze techniek geeft aan waar je snel kan lopen en waar je rustiger dient te lopen. Vlot kunnen overgaan van de ene snelheid op een andere vereist oefening en discipline.
Sommige routes bestaan slechts uit één of twee kleuren. Andere stukken kunnen een voortdurend wisselen van kleuren zijn. Het belangrijkste is je loopsnelheid aan te passen aan de moeilijkheid van een traject of een deel ervan.
Groen: dit komt meestal voor in het begin van een stuk. De gebruikte technieken zijn dan meestal ruw oriënteren (zie ) of met een ruwe richting (lopen op de naald – zie ) in de richting van een opvangmerkpunt, of lopen langs lijnmerkpunten (zie ). In de groene zones zou je snel moeten lopen.
Oranje: dit zijn de zones waar de kaart zorgvuldiger gelezen dient te worden. Meestal is hier het doel het aanvalspunt te vinden. Een ander doel kan zijn een lijnmerkpunt te vinden dat je wil volgen.
Rood: dit zijn de zones waar je zeer zorgvuldig en voorzichtig moet oriënteren. Meestal is dit van het aanvalspunt naar de post (80% van de fouten wordt gemaakt bij het naderen van een post). Je moet nu meestal een exacte richting nemen en passen tellen(zie ) en/of de kaart heel nauwkeurig lezen (fijn oriënteren). Rode zones komen ook voor tussen de posten, bijvoorbeeld in een gebied met steile rotswanden waar je altijd exact moet weten waar je bent op de kaart.
Hieronder een uitgewerkt voorbeeld: