Er bestaan veel soorten kompassen maar in de O-sport worden hoofdzakelijk twee types gebruikt: het (klassieke) plaatkompas en het duimkompas. Vooraleer de techniek om een richting te nemen, te beschrijven, is het noodzakelijk enkele gebruikte termen toe te lichten. Hieronder zie je beide kompassen.
Bij het aanleren van het kaartlezen is het kompas enkel nodig om de kaart te oriënteren (zie ). Al snel zal je het nuttig vinden om met het kompas een precieze richting te kunnen volgen. In oriëntatietermen wordt dit "een azimut nemen" genoemd. De 1-2-3 techniek met het plaatkompas is hier speciaal voor ontworpen.
STAP 1: Leg de rand van het kompas langs de lijn op de kaart waarvan je de richting wil nemen, gericht naar de plaats waar je naar toe wil. (Je wil bv. van post 3 naar 4. Leg de rand van het kompas op de lijn tussen post 3 en 4 met de richtingspijl naar post 4).
STAP 2: Draai de kompasdoos totdat de noordpijl evenwijdig is met de noorderlijnen van de kaart.
STAP 3: Neem het kompas van de kaart. Draai nu tot de magnetische naald binnen de noordpijl van de kompasdoos valt. De richting die je uit moet, wordt aangegeven door de pijl vooraan op het kompas. Ga "achter" het kompas staan, hou het kompas ter hoogte van je lichaam, zo'n 50 cm ervoor. Nu kan je over de pijl mikken naar een doel (een opvallende boom, een heuveltje, ...) in de verte en in de richting waar je naar toe moet. Dit herhaal je tot je aan het punt bent aangekomen waar je moet zijn.