BASISREGEL 1: DE KAART IS ALTIJD JUIST. |
Iedereen verliest wel eens het vertrouwen in de kaart, ook de betere lopers. Een slechte werkman wijt het aan zijn gereedschap, een oriëntatieloper aan de kaart. Onthoud als gulden regel: de kaart is NIET verkeerd, het is je interpretatie of je positie die niet klopt.
De meeste kaarten zijn van goede kwaliteit. Het kan natuurlijk voorkomen dat er een bos gekapt werd of er een omheining is bij gekomen, maar ook daar word je meestal vóór de wedstrijd van verwittigd.
Er wordt wel eens gezegd dat een oriënteerder die een fout maakt “de kaart doet kloppen”, dus de dingen die hij ziet in het terrein ook denkt te zien op de kaart tot hij uiteindelijk moet toegeven dat hij er naast zit.
Een kaart is en blijft echter altijd iemands interpretatie van het terrein. Moesten 2 personen dezelfde kaart tekenen, dan zullen er gegarandeerd verschillen zijn in de kleuren (de doorloopbaarheid van het bos (de groentinten), de open gebieden (de geeltinten) en in het reliëf. In gebieden waar weinig merkpunten te vinden zijn zullen sneller details op de kaart getekend worden (de kleinste put of boomstronk of een klein heuveltje in een hulphoogtelijn). Dit in tegenstelling tot gebieden met veel merkpunten of reliëf waar enkel de grote merkpunten getekend worden omdat de kaart anders onleesbaar wordt. Dit vereist een zeker aanpassingsvermogen van de loper, zeker in het begin van de wedstrijd, om aan de kaart te wennen. Maar, op je hoede zijn is de boodschap, want je weet maar nooit ...
BASISREGEL 2: HET KOMPAS HEEFT ALTIJD GELIJK. |
Hoe sterk je gevoelens ook zijn dat je kompas je in de verkeerde richting leidt, negeer die gedachte en vertrouw op de naald. Een veel voorkomende fout is een compromis te zoeken tussen de richting dat het kompas aangeeft en waar je instinct je naar toe wil leiden. Je zal dan ergens tussen beide richtingen in hopeloos verloren lopen. Je kompas is je vriend, ook van Snoopy.